Baard

De baard van de gebaarde variëteit moet breed zijn en de keel goed bedekken, zodat de zeer kleine kinlellen vrijwel onzichtbaar zijn.

Bij de hennen is dit veel gemakkelijker te bereiken dan bij de hanen. In ons ras vindt men op het ogenblik met de grootste moeite een haan, waarvan de baard aan redelijke eisen voldoet.

Slechts indirekt zou men door vergelijking met de Ukkelse baardkrielen kunnen afleiden dat de baard bij de gebaarde Sabelpootkrielen van hetzelfde type moet zijn, d.w.z, een z.g, driedelige baard.

We moeten trouwens opmerken dat er niet alleen zeer weinig goede exemplaren van de gebaarde variëteit zijn, maar in het geheel treft men ze maar weinig aan.

Door inkruising met een ander ras, waarbij wel volbaardige hanen voorkomen, kan verbetering verkregen worden. Het is echter niet eenvoudig het daarvoor meest geschikte ras te vinden.

Het naast verwant zijn de Ukkelse baardkrielen maar daarvan vindt men ook slechts met een lantaarntje een goed exemplaar. De Antwerpse baardkrielen beschikken merendeels over goede baarden, maar zij zijn kaalbenig en rozekammig wat ook weer de nodige problemen oplevert.

Het lijkt een zeer gewaagde kruising, maar toch geloven we dat een poging met Faverollekrielen evenveel, zo niet meer kans op succes heeft als met de andere genoemde rassen. Natuurlijk zou het beste zijn als men beide pogingen gelijktijdig zou kunnen ondernemen.

We moeten hierbij wel op een merkwaardige moeilijkheid wijzen en wel deze:

Als het juist is dat de hen een volle baard kan hebben zonder alle betreffende genen te bezitten die voor een volle baard bij de haan nodig zijn,dan kan men aan de hennen uit de F-2 nooit met zekerheid vaststellen, of zij al dan niet goed gebaarde jonge hanen zullen vererven. De fokker zal denken een goede keuze te hebben gemaakt en in de nafok toch bedrogen uitkomen.

Het zal iedereen duidelijk zijn dat dergelijke kruisings-pogingen om beter gebaarde Sabelpootkrielen te fokken dus op zeer grote schaal moeten worden uitgevoerd, d.w.z, dat men elk jaar zeer vele jongen zal moeten grootbrengen om er enkele bruikbare uit te zoeken.

De opgave zal voor de enkeling in de meeste gevallen te zwaar zijn. Hierin geinteresseerde fokkers zouden dit probleem in volledige samenwerking ter hand moeten nemen.

Wij kunnen U aanbevelen het boekwerkje “Erfelijk­heid en fokkerij bij hoenders”, door Dr.Ir..J.Doeksen, er eens op na te slaan.